Otto wil zelf later ook een beroemd zanger wor-
den, maar hij wist nooit wat voor één precies. De
meesten doen heel stoer, of juist weer heel stom
met raar dansen en zo. Dat is allemaal niks.

Maar nu weet hij het. Precies zo, met die gitaar
en een beetje onverschillig, maar zo dat iemand
die goed oplet toch kan zien dat dit het belangrijk-
ste in je leven is. Maar wat zingt hij? Wat zingt hij?

„Verdomme," zegt Otto, want in plaats van
geluid erbij is hij de kleur weer kwijtgeraakt.

De man op het scherm is klaar met zingen. Hij
doet een stap terug van de microfoon die voor

hem staat en lacht, een beetje verlegen lijkt het
haast.

Hij heeft scheve tanden ziet Otto, net als hij zelf.

De man buigt heel even zijn hoofd en Otto ziet
een zaal vol mensen die opstaan van hun stoel om
te klappen en te juichen.

„He?" roept zijn vader.

Met een knal heeft Otto het geluid weer terug.
Zelf klapt hij ook.

„Wat is er nou weer aan de hand?" De krant van
zijn vader zwaait dreigend heen en weer.

„Niks," zegt Otto.

„Hoezo niks? Het lijkt wel of de wereld vergaat."

Otto probeert ondertussen te horen hoe de zan-
ger heet, maar zijn vader komt met krant en al
overeind en grist de afstandsbediening uit Otto's
hand.

Met een gilletje van verontwaardiging wordt de
televisie zwart.

„Zo, en nu ga jij maar eens aan je werk."

Otto kijkt strak naar het plafond. Dan staat hij
langzaam op, alsof hij de hele tijd al niets anders
van plan was, en loopt rustig de kamer uit en de
trap op. Pas de allerlaatste tree krijgt een schop.
Hard genoeg dat het hem pijn doet, maar niet zó
hard dat hij gedonder krijgt.